Wat heeft 2017 voor ons in petto: En de verwachte hervormingen

Het Burgerlijk Wetboek, de Godot van de hervormingen

De hervorming van het Burgerlijk Wetboek, die in de loop der tijd de Godot van de wettelijke hervormingen geworden is, zou wel degelijk kunnen worden doorgevoerd.

Om het hoofd te bieden aan de toenemende discrepantie tussen de huidige maatschappelijke werkelijkheden en de bepalingen van het Wetboek, waarvan sommigen nog ontleend zijn aan beschouwingen die van meer dan twee honderd jaar geleden dateren, werd een belangrijke hervorming voorbereid die leidde tot de indiening van een eerste wetsvoorstel in 2013. Bij gebrek aan consensus binnen de partijen die destijds aan de macht waren, is het ontwerp zonder gevolg gebleven en de volledige hervorming kwam vast te zitten. Een nieuw wetsvoorstel dat in december 2014 ingediend werd, kende even weinig succes.

Sindsdien werden de werkzaamheden opnieuw aangevat en ze zouden op termijn moeten leiden tot een grondige wijziging van het Burgerlijk Wetboek.

Van alle aspecten van deze ambitieuze hervorming benadrukken wij de wijzigingen van het familiaal vermogensrecht, het successierecht, het relatievermogensrecht; de invoering van bepalingen die een aangepaste vermogensregeling voor kwetsbare of zorgkinderen toelaten en het in aanmerking nemen van het sociaal ouderschap[1]

Op erfrechtelijk vlak wordt er nagedacht over een verhoging van het beschikbaar deel[2] en over de mogelijkheid om erfovereenkomsten te sluiten (vandaag in beginsel verboden), en dit teneinde meer vrijheid inzake aanwijzing van erfgenaam te bieden.

Het vennootschapsrecht, vereenvoudiging als optie

In de regeringsnota wordt eveneens vermeld dat de hervorming van het vennootschapsrecht gericht is op de volgende principes-motoren: de afschaffing van het historische onderscheid tussen burgerlijke en handelsdaden, de integratie van het verenigingsrecht[3] in het Wetboek van Vennootschappen en de beperking van het aantal vennootschapsvormen.

Er zou dus geen onderscheid meer moeten zijn tussen burgerlijke en handelsvennootschappen, en verenigingen en stichtingen zouden economische activiteiten in hoofdzaak kunnen voeren (met, uiteraard, behoud van het verbod van heruitkering). Eénzelfde insolventierecht zou op om het even welke onderneming toepasselijk zijn[4].

De weerhouden vennootschapsvormen zouden zijn: de gewone vennootschap (overgenomen van de maatschap) die varianten kan hebben, de naamloze vennootschap die, per definitie, voor grote en beursgenoteerde ondernemingen bestemd is, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die flexibeler is dan in haar huidige vorm[5] en de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.   

 

[1] Om meer bepaald te beantwoorden aan de behoeften die eigen zijn aan nieuw samengestelde gezinnen.

[2] Ofwel het deel van het vermogen van de nalatenschap waarover een persoon vrij kan beschikken zonder afbreuk te doen aan de rechten die de wet aan sommige erfgenamen voorbehoudt.

[3] VZW’s, IVZW’s, stichtingen en, nieuwigheid, feitelijke verenigingen.

[4] Vandaag zijn enkel de handelsvennootschappen onderworpen aan de faillissementswet.

[5] Er is met name sprake van een schrapping van het maatschappelijk kapitaal voor BVBA’s.