Talrijke Belgische ingezetenen hebben in Frankrijk een onroerend goed verworven via een zogenaamde Société Civile Immobilière (burgerlijke vastgoedvennootschap). Een SCI is over het algemeen fiscaal translucide: ze heeft rechtspersoonlijkheid in Frankrijk, maar wordt als fiscaal transparant beschouwd (tenzij de vennootschap ervoor heeft gekozen onderworpen te zijn aan de vennootschapsbelasting), zodat haar vennoten in Frankrijk inkomstenbelasting verschuldigd zijn alsof zij persoonlijk eigenaar van het vastgoed zijn.
In Frankrijk is de belasting, indien het vastgoed niet verhuurd wordt, "beperkt" tot de taxe foncière (grondbelasting) en de taxe d’habitation (bewonersbelasting) en, indien van toepassing, de IFI (Impôt sur la Fortune Immobilière, i.e. vastgoedbelasting indien het onroerend goed 1.300.000 euro of meer waard is). Indien het vastgoed verhuurd wordt, zal de inkomstenbelasting worden beschouwd als onroerende inkomsten en zal de in België verblijvende vennoot deze verschuldigd zijn.
In België heeft het Hof van Cassatie (arrest van 29 september 2016) de rechtspersoonlijkheid van SCI's in het nationale recht erkend. Dit betekent dat zolang de vennootschap geen inkomsten uitkeert, de vennoten van een Franse SCI geen onroerende inkomsten in hun personenbelasting hoeven op te nemen. Deze beslissing belet niet dat de vennoten in Frankrijk eventueel belasting verschuldigd zijn over de onroerende inkomsten indien het goed werd verhuurd, aangezien er fiscale transparantie is. Dit betekent een verschillende behandeling:
- de vennoot van een SCI zal in Frankrijk worden beschouwd als ontvanger van onroerende inkomsten, die als dusdanig zullen worden belast;
- in België zal de vennoot geen belasting verschuldigd zijn op deze onroerende inkomsten, aangezien men ervan uitgaat dat deze ontvangen werden door een Franse vennootschap met rechtspersoonlijkheid. Als die vennootschap deze inkomsten echter uitkeert in de vorm van een dividend, worden zij belast tegen het tarief van 30%.
Dit fiscaal regime verandert niet wanneer het nieuwe dubbelbelastingverdrag in werking is getreden.
Het nieuwe verdrag bevat echter een speciale regeling voor de belasting van meerwaarden op deelbewijzen of aandelen. Het huidige verdrag (van kracht tot 1 januari 2023) bepaalt dat wanneer een Belgische ingezetene aandelen in een Franse SCI verkoopt en daarop een meerwaarde boekt, België bevoegd is om hierop belasting te heffen. In België valt de aldus verkregen meerwaarde echter onder het normale beheer van een privévermogen en wordt zij niet belast.
Op 24 februari 2020 heeft de Franse Raad van State echter geoordeeld dat de overdracht van deelbewijzen van een Franse SCI die onroerende goederen bezit die (rechtstreeks of onrechtstreeks) meer dan 50% van haar activa vertegenwoordigen, moet worden beschouwd als een overdracht van onroerend goed.
Volgens het verdrag staat het elke Staat vrij om aan de op zijn grondgebied gelegen onroerende goederen en aan de inkomsten uit deze goederen, de zin toe te kennen die daaraan in zijn nationale recht wordt gegeven. Deze bepalingen houden in dat de meerwaarde die wordt geboekt bij de verkoop van in Frankrijk gelegen onroerende goederen in Frankrijk belastbaar is. De belasting is verschuldigd op een grondslag die wordt bepaald na aftrek van bepaalde werkelijke of forfaitaire kosten en een abattement voor de periode waarin men het goed in bezit had, tegen het tarief van 19%. Bovenop deze belasting worden socialezekerheidsbijdragen geheven ten belope van 7,5% voor onderdanen van een EU-lidstaat.
Dit arrest van de Franse Raad van State werd op kritiek onthaald. De geest van dit besluit is echter overgenomen in een artikel van het nieuwe verdrag (artikel 13). Bijgevolg zal een Belgische ingezetene die deelbewijzen verkoopt van een SCI waarvan de activa voor meer dan 50% bestaan uit in Frankrijk gelegen onroerende goederen, in Frankrijk de hierboven beschreven belasting en socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn op de meerwaarde die hij hierop boekt (de belastbare grondslag wordt dus bepaald volgens bijzondere regels).
Zo wordt het een stuk minder interessant om een SCI op te richten om Frans vastgoed te verwerven of aan te houden. Op het gebied van successierechten kan de redenering die verband houdt met het begrip 'overwegend in vastgoed' niet van toepassing zijn, aangezien het Franse Hof van Cassatie, in tegenstelling tot de Franse Raad van State, heeft geoordeeld dat de deelbewijzen van een SCI als roerende goederen worden beschouwd, die voor de successierechten belastbaar zijn in de woonstaat van de erflater. Maar ook in dat opzicht is het niet interessant om een SCI op te richten, omdat de overdracht van de deelbewijzen onderworpen is aan de Belgische successierechten ...