Nieuw-Zeeland was in 1893 het eerste land dat vrouwen stemrecht verleende, weliswaar zonder dat ze zich verkiesbaar konden stellen. Het eerste land waar vrouwen een zitje in het parlement konden afdwingen, was Finland, in 1906. Na Wereldoorlog I ging het snel en kregen vrouwen in de meeste landen stemrecht. Toch zou het in ons land nog tot 1948 duren vooraleer een coalitie van socialisten en christendemocraten door een bijzondere wet stemrecht aan vrouwen bij alle verkiezingen gaf! En na Wereldoorlog II zijn in de meeste landen wetten aangenomen die de wettelijke discriminatie van vrouwen verbieden.
Maar ook na deze geleidelijke gelijkschakeling van politieke rechten duurde het nog een tijd alvorens vrouwen hun rechtmatige positie op de arbeidsmarkt konden afdwingen. Pas in de jaren 1960 opende de combinatie van een sterke economische groei (vooral in de dienstensector), beter onderwijs, groeiende mogelijkheden tot kinderopvang en een efficiënte geboortebeperking de weg naar de arbeidsmarkt voor vrouwen. Ze leveren met hun arbeid een stevige bijdrage aan de bloei van de economie: de OESO schat dat maar liefst 50% van de economische groei in de OESO-landen over de voorbije 50 jaar een rechtstreeks gevolg is van de toenemende participatie van vrouwen aan het arbeidsproces. Vandaag zijn vele deuren geopend en vrouwen zijn ingenieur, wetenschapper, buschauffeur, dokter, piloot, fabrieksarbeider en bedrijfsleider.
En toch zijn we er na al die tijd nog lang niet.
Vrouwen zijnnog altijdondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt, hoewel de kloof geleidelijk kleiner wordt. Regionaal zijn er nog grote verschillen en vooral in het Midden- Oosten, Zuid-Azië en Centraal-Amerika hebben vrouwen nog steeds moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt. Niet alleen qua participatie, maar ook qua positie op de arbeidsmarkt zijn er nog altijd grote verschillen tussen man en vrouw. Vrouwen zijn nog steeds oververtegenwoordigd in de lagere regionen van de arbeidsmarkt, werken veel vaker deeltijds dan mannen en bekleden ook in Westerse landen veel minder vaak managementposities.
Naar sectoren toe zijn ze sterk oververtegenwoordigd in de “zachte” sectoren, zoals gezondheidszorg, onderwijs en dienstverlening aan gezinnen, en ondervertegenwoordigd in de industrie- en de transportsector. Maar in verschillende dienstensectoren (groot- en kleinhandel, hotel, horeca), in de financiële sector en in de publieke administraties is de man/ vrouwverhouding bijna gelijk. Toch worden vrouwen nog altijd disproportioneel getroffen door armoede, hebben ze in een aantal landen nog steeds geen recht op landeigendom of erfenis en in geen enkel land ter wereld is de loonkloof tussen mannen en vrouwen volledig gedicht.
De realiteit is dus dat, ondanks de grote vooruitgang, de wereld anno 2018 nog steeds in mindere of meerdere mate de helft van zijn aanwezige talent uitsluit of onderbetaalt, alle goede voornemens en wettelijke maatregelen ten spijt.
En ook in onze contreien lijkt de vooruitgang van de vrouw op de arbeidsmarkt gestopt. De jongste generatie vrouwen doet het qua positie niet veel beter dan hun moeders, ondanks de grote vooruitgang inzake scholing. Inderdaad, sinds midden de jaren 1990 studeren er in Europa in het hoger onderwijs meer vrouwen af dan mannen! Toch zien we die inhaalbeweging niet terug in de top van het bedrijfsleven of de overheid, die nog steeds door mannen gedomineerd wordt. En vrouwen verdienen volgens gegevens van de Nederlandse statistische diensten nog steeds 17% minder dan mannen. Stuiten we hier op een glazen plafond dat geen gevolg meer is van de zo goed als verdwenen wettelijke discriminatie, maar dat zijn grondslag vindt in aloude stereotiepe opvattingen en cultuur? Is het een gevolg van een arbeidsorganisatie die nog steeds grotendeels is afgestemd op een mannelijke cultuur? Of is het simpelweg een gevolg van fundamentele neurologische en fysiologische verschillen tussen man en vrouw, waarbij ieder in een rol zit waarin hij/ zij zich best goed voelt en er dus geen sprake is van een probleem? Misschien is het wel dit alles bij elkaar.
Feit blijft dat de vrouw het in zowat alle landen heel wat moeilijker heeft dan de man wat betreft het jongleren tussen werk, de zorg voor de kinderen en het huishouden. De fameuze “nieuwe man” blijkt in de praktijk toch nog altijd veel minder zijn deel van het huishoudelijke en opvoedingswerk te doen dan zijn vrouw: volgens OESO-gegevens besteden vrouwen vandaag nog steeds ruim dubbel zoveel tijd aan zorg en huishouden dan hun mannen.
Daarbij wordt vooral het gebrek aan adequate kinderopvang als een rem op de carrièremogelijkheden ervaren: naar een om 16.00u sluitende schoolpoort hollen, is niet meteen compatibel met een managementfunctie en dwingt vrouwen in de belangrijke beginjaren van hun loopbaan tot deeltijdse arbeid of een minder veeleisende functie. En dan krijg je de “zigzagvrouw”: ambitieus en hardwerkend aan het begin van haar carrière, vervolgens een deeltijdse thuisblijfmoederen dan terugop zoek naar een bevredigende voltijdse baan. Ook een gebrek aan goede en betaalbare huishoudelijke hulp wordt nog vaak als een tekort ervaren, hoewel er de jongste jaren toch geprobeerd wordt om daar een mouw aan te passen.
Daarnaast zouden vrouwen ook minder goed zijn in harde salarisonderhandelingen dan de meer competitief ingestelde mannen, waardoor ze met minder genoegen nemen. Misschien is het geen toeval dat vrouwen die in de topsportwereld het klappen van de competitieve zweep hebben geleerd, later ook hoger op de corporate ladder geraken. Zo bijvoorbeeld won IMF-topvrouw Christine Lagarde op 15-jarige leeftijd een bronzen medaille op de Franse kampioenschappen synchroonzwemmen.We zijn er dus nog niet helemaal uit. Het is een feit dat er nog in veel landen (van arme landen in Afrikatotsommige rijke staten) een duidelijk structureel probleem bestaat in de wettelijke gelijkschakeling van man en vrouw. Dat deze landen een enorm economisch potentieel kunnen ontsluiten door vrouwelijk talent voluit te gebruiken, staat buiten kijf.
Maar in de ontwikkelde economieën lijken de verschillen in arbeidsmarktstatus tussen mannen en vrouwen eerder terug te voeren tot minder klaar te duiden stereotypen en vooroordelen. Ook de organisatie van de arbeidsmarkt lijkt, na decennia van mannelijke overheersing, nog steeds in het nadeel van de vrouw uit te vallen. Volgens een VN-studie zal het, tegen het huidige tempo, in de Westerse wereld nog tot 2065 duren vooraleer de posities van man en vrouw volledig gelijkgeschakeld zijn, en in de ontwikkelingslanden nog tot 2100.
Nog veel werk aan de winkel dus voor vrouwen aan het werk!