Wat is nog het belang van de notionele intrestaftrek?

Waaruit bestaat de notionele interestaftrek?

Het gaat om een forfaitaire vermindering van de belastbare basis van een vennootschap. Deze aftrek hangt af van een interestpercentage (afhankelijk van de rente van Belgische staatobligaties op 10 jaar) toegepast op het “gecorrigeerd” eigen vermogen van een vennootschap. Hiertoe moet het eigen vermogen (kapitaal, uitgiftepremie en reserves) verminderd met bepaalde posten zoals o.a. de financiële activa en de activa die geen recurrente inkomsten opleveren, in rekening worden gebracht. Hierdoor geniet de vennootschap van een interestaftrek gelijkaardig aan deze mocht ze hebben geleend.

Deze maatregel kende veel succes. Tot voor de laatste hervorming van de vennootschapsbelasting in 2017 droeg hij bij tot de vermindering van de belastingdruk en stimuleerde hij vennootschappen om voldoende of extra eigen middelen aan te houden.

Aanpassingen die de aantrekkingskracht geleidelijk verminderden

Sinds de invoering maakte deze maatregel het voorwerp uit van aanpassingen die de aantrekkelijkheid ervan verminderden. Dit gebeurde o.a. om te vermijden dat het volgens de Europese commissie zou gaan om verboden staatshulp.
Eerst werd beslist om het percentage van de intrestaftrek te verminderen tot maximaal 3%. Het aftrekpercentage bedraagt ook al sinds enige jaren beduidend minder dan 3%. Voor het aanslagjaar 2019 bedraagt het 0,746% (en 1,246% voor KMO’s).
Indien de belastbare basis onvoldoende hoog was, kon het overschot aan notionele interestaftrek tot het aanslagjaar 2012 worden overgedragen en afgetrokken van de winsten van de eropvolgende boekjaren. Vanaf dan werd deze overdracht echter geschrapt.
Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting in 2017 wordt enkel het bijkomend kapitaal ten opzichte van het gemiddelde van de vijf voorgaande jaren als basis genomen voor de berekening.
Zeer recent (de wet van 30 juli 2018 werd op 10 augustus gepubliceerd in het staatsblad) en het gaat om de 8ste aanpassing van het stelsel van de notionele intrestaftrek sinds 2005 – zal de berekeningsbasis van het eigen vermogen vanaf heden ook worden verminderd met de inbrengen ontvangen van een vennootschap die gevestigd is in een staat die geen overeenkomst heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen tenzij economische en financiële motieven de verrichting verantwoorden. Bovendien wordt aftrek voor risicokapitaal niet meer toegestaan aan de begunstigde vennootschap die een kapitaalinbreng ontvangt in geval dat de inbrengende vennootschap hiertoe een lening aanging waarvan ze de intresten aftrekt. Doel is te vermijden dat er tegelijk een aftrek van intresten plaatsvindt bij de vennootschap die bijdroeg aan de kapitaalverhoging en een aftrek van notionele interest bij de vennootschap die begunstigde was van de inbreng waardoor haar eigen vermogen verhoogde.
Op tien jaar tijd is men erin geslaagd om de maatregel nog nauwelijks aantrekkelijk te maken terwijl het een belangrijke troef was voor in België gevestigde vennootschappen, ook al is de referentierentevoet onbelangrijk geworden.’

Blijft nog over: de financiering via een bankkrediet waardoor de aftrek van de intresten mogelijk is indien het krediet werd afgesloten om inkomsten te bekomen of te behouden. Voor de komende aanslagjaren is wel voorzien dat het intresttarief moet overeenstemmen met de marktrente en dat de intrestaftrek in bepaalde gevallen beperkt wordt tot 30% van de EBITDA.