Vandaag behoort Bozar tot een netwerk van instellingen die zich toeleggen op de promotie van de Europese culturele diplomatie. Kunt u hierover iets meer vertellen?
Het is onmogelijk om over Europese cultuur te praten zonder terug te grijpen naar de geschiedenis en zonder de centrale rol van België en Brussel te benadrukken. Neem bijvoorbeeld het Paleis voor Schone Kunsten. Dat is ontstaan op de ruïnes van de Eerste Wereldoorlog, dankzij het enthousiasme van de Duitse prinses van Wittelsbach, onze Koningin Elisabeth. Pas na de Tweede Wereldoorlog was er echter sprake van de vorming van Europa en van het streven naar een broederlijk samenlevend Europa. Dat moment was een onherroepelijk kantelpunt. Deze instelling werd altijd voorgesteld als een plaats voor dialoog op belangrijke momenten, tijdens de Koude Oorlog, na mei 1968, tijdens het congres rond de Joodse migratie en het wereldvrouwencongres met Simone de Beauvoir, om er maar enkele te noemen.
Enkele jaren geleden begon Bozar ‘people to people’ multilaterale relaties aan te knopen. We hebben permanente samenwerkingsverbanden in het leven geroepen om grootscheepse projecten met andere werelddelen, zoals Afrika en zijn diaspora of Azië, te kunnen verwezenlijken. In 2016 hebben we ongeveer 250 partnerschappen gesloten, waaronder dat met Africalia, een speler die zich inzet voor ontwikkeling via cultuur. Deze projecten zijn een uitstekend symbool voor de economische en culturele dynamiek die er heerst, net zoals die van het samenleven tussen migratie en diversiteit.
Op welk moment maakte het concept van de Europese culturele diplomatie precies zijn opwachting?
De Amerikanen hebben het al vijftig jaar over cultural diplomacy. Na de Tweede Wereldoorlog zagen zij onmiddellijk het belang van cultuur in. Ze ondersteunden de avant-garde kunst, wellicht met een zeker superioriteitsgevoel. Het stimuleerde de Europeanen om een specifieke, gemeenschappelijk identiteit voor zichzelf te scheppen. Bij de oprichting van Europa en de ondertekening van het Verdrag van Rome speelde cultuur weliswaar een beperkte rol. Pas bij het Verdrag van Lissabon en dat van Maastricht werd cultuur – de soft power – een volwaardig onderdeel van de overeenkomsten. Nadien werkte de Europese Dienst voor Extern Optreden een echte Europese culturele diplomatie uit. Die was bedoeld om de EU-lidstaten, de spelers binnen de samenleving en de Europese instellingen aan te moedigen om samen te werken teneinde hun middelen te bundelen en culturele relaties in een bottom-up benadering te kaderen.
Uiteraard hadden de grote Europese landen daarvoor een cultureel luik in hun bilaterale beleid, met nationale cultuurcentra in het buitenland. Zo richtte Napoleon in Caïro al de Société d’Egyptologie op. Daar werkten 300 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken benoemde kunsthistorici. Die instelling bestaat vandaag nog steeds.
Hoe kadert de programmering van Bozar in deze Europese visie?
Sinds meer dan tien jaar legt onze programmering de nadruk op de relatie tussen onze cultuur van de Nederlanden (low countries) – van Cambrai tot Brugge – en die van de andere landen. Tegelijk hechten we veel belang aan de transversale verbanden tussen de diverse kunsttakken, zoals muziek, schilderkunst, design en architectuur.
Onze prestigieuze tentoonstellingen, van Zurbaran via Rubens tot Cranach, proberen iedere keer opnieuw een link te leggen naar regio’s die een centrale rol gespeeld hebben in de evolutie van de schilderkunst, op het ogenblik van de grote culturele en economische ontwikkeling van Noord- Europa, Spanje of Italië.
Nood aan een Europese verhaallijn
Via deze grootse kunstenaars activeren we Europesenarratieveelementendieonmisbaar zijn om tot een gemeenschappelijke cultuur te komen. Deze kruisbestuiving, deze gekruiste trajecten van de Europese wegen staan centraal in ons programma voor de komende jaren. Dat proberen we te confronteren met de hedendaagse creatie. Kunstenaars van nu moeten in staat zijn om na te denken over deze narratieve inhoud en ons zo begeleiden naar een nieuwe verantwoordelijkheid als burger. Kunst is niet bedoeld om te bekoren, maar moet tot nadenken stemmen, doorheen schoonheid, de esthetische emotie. Aldus zijn veel kunstenaars ook diplomaten. Denk maar aan Jordi Savall, met zijn project dat de integratie van naar Europa gevluchte musici moet bevorderen door ze op te nemen in orkesten. Het voorbeeld van de winnares van de BelgianArtPrize 2017, Otobong Nkanga, is ook veelzeggend. Ze is van Nigeriaanse afkomst, maar groeide op in Parijs. Vandaag woont ze in Antwerpen. Haar werk belichaamt maatschappelijke of culturele systemen die gebaseerd zijn op permanente uitwisselingen tussen culturen.
De wereld is zoveel complexer geworden en uitgegroeid tot een mondiaal geheel waarin cultuur een echte dynamiek doormaakt. De creatievan nieuwemusea of kunstinstellingen in de vier windstreken schept buitengewone kansen. We beleven geen tijd van verval, maar van schitterende ontwikkeling.
Puilaetco Dewaay en mecenaat in Bozar
Mecenaat is belangrijk voor het Paleis voor Schone Kunsten. Het is een partnerschap dat een gedeelde visie uitdrukt. Sterker nog, het gaat om een cocreatie. De mecenas en de culturele instelling staan voor dezelfde uitdagingen. Kunst bestaat niet zonder dat er een markt is en de kunstwereld kan niet enkel van de overheid afhangen: ze heeft daadwerkelijk nood aan privé-investeringen. De ene kan niet zonder de andere.
In Europa zet de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de bedrijfswereld ondernemingen steeds meer aan om zich te engageren voor culturele initiatieven en om in dit domein te innoveren. Wat dat betreft, moeten de privésector en de overheid in harmonie samenwerken.