De ISF (Impôt de Solidarité sur la Fortune - vermogensbelasting) werd vervangen door de IFI (Impôt sur la Fortune Immobilière - onroerendgoedbelasting). De grote nieuwigheid betreft de wijziging van de belastbare grondslag die vanaf nu beperkt is tot de onroerende goederen die in Frankrijk gelegen zijn. Dit heeft geen invloed op de situatie van niet- ingezetenen van Frankrijk, omdat indien ze reeds onderworpen waren aan de vroegere ISF, dit juist was ten gevolge van het feit dat zij vastgoed in Frankrijk bezitten.
De toepassingsdrempel van de IFI blijft vastgesteld op € 1.300.000. Als een Belgische ingezetene natuurlijke persoon een goed in Frankrijk bezit waarvan de verkoopwaarde (dit is de marktwaarde op 1 januari van het aanslagjaar) € 1.250.000 bedraagt, is hij geen IFI verschuldigd.
Tellen mee voor de berekening van de belastbare grondslag voor de IFI verschuldigd door niet-ingezetenen van Frankrijk, de deelbewijzen of aandelen van al dan niet Franse vennootschappen, ten bedrage van de fractie van hun representatieve waarde van onroerende goederen of rechten die rechtstreeks of onrechtstreeks door de vennootschap worden aangehouden. Vroeger had de wetgeving het over de “société à prépondérance immobilière”, i.e. een vennootschap waarvan meer dan 50% van haar Franse activa geïnvesteerd was in onroerende goederen of rechten die in Frankrijk gelegen waren. Dit begrip verdwijnt inzake IFI. Voortaan moet men een fractie vaststellen die overeenstemt met de verhouding tussen de verkoopwaarde van de onroerende goederen of rechten van de vennootschap die niet worden aangewend voor de exploitatie ervan, en de verkoopwaarde van al haar activa. Bijgevolg, als een Belgische ingezetene aandelen bezit van een (al dan niet Franse) vennootschap die eigenaar is van een onroerend goed in Frankrijk, kan de waarde die door deze fractie wordt vertegenwoordigd, ertoe leiden dat de IFI verschuldigd is indien ze meer dan € 1.300.000 bedraagt of indien ze, samen met andere onroerende goederen, de drempel van € 1.300.000 overschrijdt.
Er wordt vaak een beroep gedaan op leningen om een onroerend goed te kunnen aankopen, zelfs als dit in het buitenland gelegen is. Deze lening kan zijn aangegaan om het goed te verwerven, te renoveren of te transformeren (bv. uitbreidings-, verbeterings- of verbouwingswerken). Een dergelijke lening is aftrekbaar van de belastbare grondslag voor de IFI.
Bepaalde leningen zijn echter niet aftrekbaar:
Bulletkredieten (kredieten in fine, d.w.z. leningen waarvan de terugbetaling van het kapitaal plaatsvindt aan het einde van de overeenkomst) mogen van de belastbare grondslag voor de IFI worden afgetrokken, maar zijn onderworpen aan een aftrekbeperking. De aftrek van deze leningen wordt jaarlijks beperkt tot de som van de nog te lopen annuïteiten tot de voorziene einddatum. Het aftrekbare bedrag wordt berekend als volgt:
Voorbeeld: kredietovereenkomst ten bedrage van € 500.000 aangegaan in 2016 voor een duur van 10 jaar.
Het aftrekbare bedrag voor 2018 is het volgende:
€ 500.000 - (€ 500.000 – 2/10) = € 400.000.
Het aftrekbare bedrag voor 2019 bedraagt:
€ 500.000 - (€ 500.000 – 3/10) = € 350.000.
De belastingen op de inkomsten gegenereerd door het goed dat aan de IFI onderworpen is, zijn niet aftrekbaar van de belastbare grondslag voor de IFI.
Er wordt een plafond ingevoerd voor grote vermogens. Wanneer de waarde van het vermogen meer dan € 5.000.000 bedraagt en het bedrag van de schulden (bv. een lening) meer dan 60% van die waarde bedraagt, is het bedrag van de schulden dat deze drempel overschrijdt, slechts aftrekbaar ten belope van 50% van deze overschrijding.
Deze plafonnering is niet van toepassing op de schulden als de belastingplichtige aantoont dat ze niet zijn aangegaan vanuit een hoofdzakelijk fiscaal doel.
De tarieven van de IFI zijn identiek aan die van de ISF. De belastbare grondslag van de IFI begint – zoals voor de ISF – vanaf € 800.000:
BELASTINGSCHIJVEN | TARIEVEN |
BEREKENINGSFORMULE (B = BelastBare waarde van het goed) |
Onder € 800.000 | 0 | |
Van € 800.000 tot € 1.300.000 | 0,50 % | |
Van € 1.300.000 tot € 2.570.000 | 0,70 % | (B x 0,007) – 6 600 € |
Van € 2.570.000 tot € 5.000.000 | 1 % | (B x 0,01) – 14 310 € |
Van € 5.000.000 tot € 10.000.000 | 1,25 % | (B x 0,0125) – 26 810 € |
Boven € 10.000.000 | 1,50 % | (B x 0,015) – 51 810 € |
De vrijstellingen van de vroegere ISF zijn nog steeds van toepassing: de zogenaamde “professionele” goederen, 3/4 van de waarde van bossen en wouden, alsook de aandelen van bosgroepen.
De meerwaarde die door een Belgische ingezetene wordt gerealiseerd bij de verkoop van een in Frankrijk gelegen onroerend goed is in Frankrijk belastbaar. De bepaling van de nettoheffingsgrondslag van deze meerwaarde blijft ongewijzigd. Abattementen omwille van de duur van het bezit van het goed zijn van toepassing; het belastingtarief verandert ook niet (het bedraagt 19%; een bijkomende belasting is verschuldigd als de nettomeerwaarde meer dan € 50.000 bedraagt). Naast de inkomstenbelasting, zijn er de socialezekerheidsbijdragen waarvan het tarief van 15,5% wordt verhoogd tot 17,2%.
Wanneer een Franse vennootschap dividenden uitkeert aan een Belgische ingezetene natuurlijke persoon, moet zij een bronheffing inhouden. Deze bedroeg 30% (of in sommige gevallen 21%). Deze heffing kon worden verminderd tot 15% overeenkomstig de overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting die tussen België en Frankrijk werd gesloten (1), indien de begunstigde een formulier indiende (2). Voortaan bedraagt deze heffing 12,8% voor alle dividenduitkeringen uitgevoerd vanaf 1 januari 2018 aan een natuurlijke persoon die in België gedomicilieerd is. Het inroepen van de toepassing van de overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting wordt in principe nutteloos (3). De begunstigde zal echter het formulier moeten indienen dat bevestigt dat hij niet-ingezetene van Frankrijk is (dat reeds noodzakelijk was wanneer de overeenkomst werd ingeroepen). Indien een heffing van 30% werd toegepast op dividenden toegekend sinds 1 januari 2018, kan een aanvraag tot terugbetaling van het verschil tussen 30% en 12,8% worden ingediend (4).
Op deze inkomsten die een niet-ingezetene van Frankrijk ontvangt, wordt geen enkele sociale heffing toegepast. Deze maatregel kan het investeren in Franse vennootschappen aantrekkelijk maken. Het geïnde nettobedrag, hetzij € 87,2 (= € 100 – € 12,8), zal echter worden onderworpen aan de Belgische roerende voorheffing (30 %) indien dit Franse dividend via een Belgische tussenpersoon wordt gestort. Het geïnde nettobedrag zal aldus € 61,04 (= € 87,2 – € 26,16) bedragen (tegenover € 49 voordien zonder toepassing van de overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting). Als deze dividenden op een buitenlandse rekening worden geïnd, moet de begunstigde natuurlijke persoon de in Frankrijk geïnde inkomsten in zijn belastingaangifte vermelden. Zij zullen worden belast tegen het aparte tarief van 30%, tenzij de globalisering van de inkomsten gunstiger is voor de belastingplichtige.
De maatregelen die in 2017 aangenomen werden, leiden tot een belangrijke wijziging van de fiscale regels in Frankrijk, zowel voor de ingezetenen als voor de niet- ingezetenen van Frankrijk. Ze kunnen echter de belastingheffing op het vermogen van niet- ingezetenen van Frankrijk verhogen.
Het streven om Frankrijk aantrekkelijk te maken, blijkt verder uit de wil om de ‘exit tax’ binnenkort af te schaffen. De ‘exit tax’ is van toepassing op de latente meerwaarden op effecten aangehouden door Fransen die zich in het buitenland willen vestigen. Dit zou hen echter kunnen aanmoedigen om Frankrijk gemakkelijker te verlaten en om zich in België te domiciliëren teneinde onderworpen te zijn aan een minder streng fiscaal regime inzake meerwaarden of om een successieplanning uit te voeren.
(1) De toepassing van deze vermindering aan de bron of waarvan de terugbetaling wordt gevraagd, brengt kosten met zich mee.
(2) Het formulier 5000 moet door de begunstigde van de inkomsten worden ondertekend; door dit formulier bevestigt hij dat hij niet-ingezetene van Frankrijk is.
(3) Het kan nog interessant zijn om een bezwaar in te dienen op basis van het arrest van het Hof van Cassatie d.d. 16 juni 2017 teneinde de terugbetaling te verkrijgen van het FGBB dat
door de overeenkomst voorzien is. Het Hof van Cassatie heeft de zaak echter verwezen naar het hof van beroep van Antwerpen, waarvan de beslissing verwacht wordt. De administratie lijkt niet gehaast om gevolg te geven aan de ingediende klachten.
(4) Mits betaling van kosten.
Wenst u meer informatie? Aarzel niet om dit met uw private banker te bespreken of om ons te contacteren. |
Wij zullen een beroep doen op onze experts inzake Vermogensplanning en –structurering om al uw vragen te beantwoorden. |